Johann Heermann’s lied en de Meditaties van (ps-)Augustinus.

Achtergrond bij het bekende passielied van Johann Heermann (1585-1647): Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen, het eerste koraal dat u hoort als u naar de Matthäuspassion luistert (z.b.) – ook twee andere strofen komen daarin voor. In de Johannespassie zijn eveneens twee coupletten aanwezig. Heermann pretendeerde niet dat hij een origineel gedicht had gemaakt, maar dacht dat hij ‘getrouwelijk’ een meditatieve tekst van Augustinus had ‘berijmd’. Vandaar de tweetalige titel van deze pagina.

tekst: Johann Heermann / melodie: Johann Crüger /zetting: Johann S. Bach

De tekst

Herzliebster Jesu (Johann Heermann, 1630)
Des Leidens Christi Ursach – aus Augustino
Vertaling: Jacqueline van der Waals
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen,
Daß man ein solch scharf Urteil hat gesprochen?
Was ist die Schuld, in was für Missetaten
Bist du geraten? 
Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.
Du wirst gegeißelt und mit Dorn gekrönet,
ins Angesicht geschlagen und verhöhnet,
du wirst mit Essig und mit Gall getränket,
ans Kreuz gehenket.
Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
geminacht als de minste der verloor’nen,
en als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
aan ‘t kruis geslagen.
Was ist doch wohl die Ursach solcher Plagen?
Ach, meine Sünden haben dich geschlagen;
ich, mein Herr Jesu, habe dies verschuldet,
was du erduldet.
Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft!
Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
moest Gij dus sterven?
Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe!
Der gute Hirte leidet für die Schafe,
die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte,
für seine Knechte.
Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide
de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,
de heer zich voor de schulden zijner knechten
aan ‘t kruis liet hechten!
O große Lieb, o Lieb ohn alle Maße,
die dich gebracht auf diese Marterstraße!
Ich lebte mit der Welt in Lust und Freuden
und du mußt leiden.
 O wonderbare liefde, die ons denken
te boven gaat, wat kan mijn liefd’ U schenken,
wat ooit bereiken de arbeid mijner dagen,
dat U behage? 
O liefde, voor dit offer van uw leven,
wat kan ik, dan mijzelf ten offer geven,
opdat ik nooit, hetzij ik leev’ of sterve,
uw liefde derve!
coupletten 1 ,2 ,3 ,4, en 7 (van de 15).
volledige tekst vindt u hier
Gezang 181 – Liedboek voor de Kerken (1973)
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Johann Heermann (1585-1647), Luthers predikant en dichter. Hij heeft geen gemakkelijk leven gehad (understatement). Afkomstig ut Silezië was hij predikant in Koeben (aldaar).

Een lied met een lange geschiedenis

In dit lied beginnen de gedachten bij Aurelius Augustinus. Via een ‘persoonlijke lezing’ van diens teksten (vooral zijn preken!) verdiepen en verdichten die gedachten zich bij Jean de Fécamp (d. 1078, abt van het Benedictijner klooster La Trinité te Fécamp – Normandië) tot een meditatie over de vraag: ‘Waarom moest Christus eigenlijk lijden?’ Wat is de oorzaak (causa), en welk doel (finis). Ja, Anselmus met zijn ‘Cur Deus homo?’ is nabij. In de taal van die tijd: Het geschiedt ‘propter nos’ en ‘pro nobis’ (vanwege ons en voor ons). Maar pas op: Augustinus en Jean de Fécamp (en Anselmus!) bedrijven geen theoretische theologie, maar existentiële. Dit inzicht hakt erin... gaat diep. Het onmaskert menselijke pretenties (dat hij het zelf wel kan, dat alles wel goed komt, als hij wat beter z’n best doet, dat je enkel moet zorgen dat je aan de goede kant staat, etc…), maakt nederig; èn verheft diezelfde mens tegelijk (God ziet ‘m blijkbaar – ondanks z’n evidente gebreken – zo graag, dat hij dit allemaal voor hem over heeft: pro nobis, tot ons heil en verlossing). Jean de Fécamp had zijn meditatie hierover in een ritmisch proza gestoken, dat niet enkel zijn eigen kloosterbroeders bleek aan te spreken. Het werd steeds opnieuw gekopieerd en verspreid. En al kopiërend werden zijn meditaties aangevuld met flarden van soortgelijke meditaties van Anselmus (beter: Pseudo-Anselmus, want geen authentieke werken). Aan het het eind van de Middeleeuwen circuleerden zo’n 39-41 meditaties in heel West-Europa, vaak samengebracht onder één hoofding: Meditaties van de heilige Augustinus.

De meditaties van (pseudo-)Augustinus

Men was de oorspronkelijke auteur vergeten, en zoals dat dan gaat, dan worden ze op naam gezet van degene die men in staat acht deze geweldige teksten te hebben geschreven: Augustinus dus, iets dat de popularisering overigens zeker geen kwaad heeft gedaan. Toen de drukpers goed begon te werken, werden ze in grote oplagen gedrukt, herdrukt en ook vertaald. Vaak heette het werk: Divi Augustini Meditationes. Zowel roomsen als protestanten blijven deze teksten lezen, bemediteren, innen, zich eigen maken, ook na het ‘Westers schisma’ (de Reformatie), en dit tot ver in de 19de eeuw: spirituele oecumene avant la lettre. De teksten in deze bundel zijn dus persoonlijke meditaties (gebeden), introspectieve teksten over God en de mens. Caput VII gaat dus over het lijden van Christus. Ze zijn gevoed door Augustinus c.s (z.b.)., maar ook door liederen, gebedsformules en bijbelteksten. Jean de Fécamp schreef ze in de eerste persoon enkelvoud. Ze klinken dus heel persoonlijk (maar vergis u niet: dit ‘ik’ is niet perse autobiografisch; veeleer is het didactisch. Lees maar, zeg maar na… en je bent aan het bidden). Ze zijn a.h.w. het spirituele luik van de kloosterhervormingen die toen plaats vonden (voorbeeld: Cluny, St Bénigne in Dyon). Dus om het innerlijk leven van de monniken te verbeteren. Dat was immers zijn missie als abt. Zelf zal hij nooit hebben kunnen bevroeden, dat hij met die teksten de eerste steen heeft gelegd voor hèt meditatieboek van vele eeuwen christenen. Je hoort passages, gedachtengangen meeklinken als Luther preekt, als Josquin een geestelijk motet toonzet, als Schütz hetzelfde nog eens overdoet (in Latijn en het Duits), en niet alleen wat hoofdstuk VII betreft (Ook de prozateksten uit O bone Jesu komen grotendeels uit dit boekwerk)… en dus als wij Herzliebster Jesu zingen of horen. Hieronder voor de liefhebbers hoofdstuk VII (bijna compleet), zoals het voorkomt in een druk uit 1755 (maar deze is gebaseerd op een editie uit de late 16de eeuw van Henri de Sommal (Sommalius). Ook de protestantse – Lutherse – versie van Andreas Musculus, Precationes uit 1571, ook talloze malen herdrukt, wijzigt in deze tekst niets.

Quid commissisti amantissime…

Divi Aurelii Augustini Meditationes, soliloquia et manuale nec non B. Anselmi meditationes [ed. Hendricus Sommalius), Augustae Vindelicorum (Augsburg): Rieger 1755.

Caput VII (hoofdstuk 7) van deze meditatiebundel gaat dus in op de vraag wat de oorzaak is van Christus’ lijden.
– Sectie 1 stelt de vraag op scherp: Waarom moest Christus eigenlijk lijden? Vol paradoxen dit deel. U herkent de eerste 7 strofen van Heermann.
– Sectie 2 brengt het inzicht naar voren, dat ‘ik’ (ego) daarvan de oorzaak ben. De opeenstapeling van korte zinnen vraagt a.h.w. om een goed reciet, muziek.
– Sectie 3 verwoordt de dankbare verwondering dat God daaraan een positieve draai weet te geven (de ‘vrolijke ruil’ zou Luther later zeggen.
In de openingszinnen herkent u het lied van Johann Heermann (de terminologie die over Jezus spreekt als ‘knaap’, ‘jongeling’ komt misschien vreemd over, maar was intertijd heel gebruikelijk in vrome betrachtingen: het sluit aan bij het beeld van Jezus ‘als Zoon’ en benadrukt zijn onschuld, zijn kwetsbaarheid ook. Emotieve termen, net als ‘zoet’ (dulcis, in het Latijn een heel gebruikelijke term om Gods liefdevol erbarmen te benoemen: Quoniam dulcis est Dominus tuus…)

Quid commisisti, o dulcissime puer, ut sic judicareris,
Quid commisisti, o amantissime juvenis, ut adeo tractareris?
Quod scelus tuum…
      [Wat heb je misdaan, o dierbare knaap, dat men je zo veroordeelt,]
      [Wat heb je misdaan, o allerliefste jongeling, dat men je zo behandelt?]

[Wat is je zonde?]

Johann Heermann en Johann Crüger

Johann Heermann (1585-1647) werd door dit hoofdstuk blijkbaar bijzonder getroffen en gesticht en berijmde het Latijnse ritmische proza tot het ons bekende lied. Dit moet ca. 1630 geweest zijn. Dee meditatie die hij aantrof begon als volgt. Quid commissisti, amantissime… [Wat hebt gij misdreven, allerliefste Jesus?]. Hij maakte er een lied van met 15 strofen. Terzijde: Vijf jaar eerder had Heinrich Schütz een selectie van het Latijnse origineel ook al op muziek gezet – Cantiones Sacrae, 1625. Zie daarvoor deze pagina.] De metrische vorm die Heermann kiest, dekt de inhoud: Een Sapphische Ode: 
– 3 lange regels (11 lettergrepen, cesuur na 4 of 5 lettergrepen, vrouwelijk rijm)
– 1 korte krachtige zin van 5 lettergrepen.
HIj publiceerde het lied in zijn bundel met geestelijke poëzie: DEVOTI MUSICA CORDIS. Hauß- und Hertz-Musica. Das ist: Allerley geistliche Lieder […] Durch Johann. Heermannum, Pfarrn zu Köben. Leipzig 1630. Als opschrift staat daar boven het lied:
Ursache des bittern Leidens Jesu Christi
und Trost aus seiner Lieb und Gnade: Aus Augustino.

Im Thon: Geliebten Freund, was thut jhr so verzagen? etc.

Johann Crüger componeerde de thans gekende melodie (Heermann had er enkel een melodie-aanduiding bij gezet) en gaf die een vierstemmig zetting mee. Deze nam hij in 1648 op in een (herdruk van) zijn Praxis Pietatis melica (= zeer succesrijke bundel met geestelijke liederen, genoteerd met b.c. voor de huiselijke ‘Andacht’, vandaar de titel: Muzikale geestelijke oefeningen)

cruger-praxis herzliebster jesu
Crüger neemt de helft van de titel over: Des leydens Christi Ursach en handhaaft ook Heermann’s bronvermelding: aus Augustino. 

Dezelfde Crüger nam het lied ook op in zijn Geistliche Kirchen-Melodien uit 1649 een tekstkritsiche editie hiervan kunt u vrijelijk downloaden op ISMLP (daar nr. 56, p. 124) – naast SATB ook twee extra stemmen (violen of cornetten). The rest is history… Via Bachs Mattheüspassie is dit lied tot op vandaag de klank-geworden-evocatie van het gebeuren van de Goede Vrijdag (ook zonder tekst). Dit samen met die andere hymne (van Paul Gerhardt O Haupt voll Blut und Wunden, ook een lied met diepe wortels in de middeleeuwse vroomheid. Zie daarvoor deze pagina).

De melodie is te onzent meestal tonaal genoteerd (met één mol, Liedboek 1973 – niet meer opgenomen in Liedboek 2013), maar is eigenlijk al een echte mineur-melodie (2 mollen). Dat maakt ook de door musicologen vaak genoemde verwantschap of zelfs afhankelijkheid van de melodie van de Geneefse Psalm 23 wat overdreven klinkt (die is echt hypo-dorisch, en ontbeert ook de vorm van de Sapphische ode).

herliebster_cruger-a4
Toonzetting naar Crüger.

Jacqueline van de Waals is degene die ervoor gezorgd heeft dat een poëtische herdichting te onzer beschikking is. Jammer genoeg is ook zij er niet in geslaagd om voor de schitterende aanhef ‘Herzliebster Jesu‘ een Nederlands equivalent te vinden (‘O lieve Jezus‘, is het enige dat ik zou kunnen verzinnen, maar ja…). Hierdoor mist de Nederlandse berijming wel de innigheid van het origineel. Het lied begint in navolging van de Latijnse ‘Vorlage’ namelijk met een heel innige aanroep/aanspreking van Jezus: amantissime, dulcissime (teergeliefde, dierbare, ‘sweetheart’): Herzliebster Jesu… In Sapphische oden (en dus ook in de melodie van Crüger) hebben de eerste lettergrepen van elke regel veel gewicht.

Jacqueline E. van der Waals, vertaalster-dichter (1868-1922)

Nederlandse vertaling

1   Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.

2   Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
geminacht als de minste der verloor’nen,
en als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
aan ‘t kruis geslagen.

3   Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft!
Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
moest Gij dus sterven?

4   Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide
de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,
de heer zich voor de schulden zijner knechten
aan ‘t kruis liet hechten.

5   O wonderbare liefde, die ons denken
te boven gaat, wat kan mijn liefd’ U schenken,
wat ooit bereiken de arbeid mijner dagen,
dat U behage?

6   O liefde, voor dit offer van uw leven,
wat kan ik, dan mijzelf ten offer geven,
opdat ik nooit, hetzij ik leev’ of sterve,
uw liefde derve!